Aanleiding en context

 

De gemeenteraad wordt gevraagd om de voorgestelde aanpassing van de Algemene Politieverordening (APV) rond technische bepalingen brandveiligheid goed te keuren.  

 

Motivering

 

De voorbije maanden werd door het zonaal preventiebureau gewerkt aan een tekst met technische bepalingen brandveiligheid, toepasbaar op publieke plaatsen (gebouwen, tenten, pleinen).


Dergelijke tekst is een invulling van de bepalingen uit art. 4 van de wet van 30 juli 1979 die gemeenteraden toelaat politieverordeningen te maken over veiligheidszaken die niet via een hogere wet geregeld zijn. 

 

Iedere gemeente heeft meerdere brandveiligheidsonderwerpen opgenomen in zijn huidige Algemene Politieverordening (APV). Gebruik ervan door de brandweer herinnert vaak aan de soms verouderde of niet meer aangepaste inhoud.


Al de bestaande brandveiligheidsbepalingen dateren dan ook nog uit een pre-zonaal tijdperk en zijn dus vaak 10 tot 20 jaar oud. Bovendien staan ze meestal verspreid en versnipperd en is gebruik ervan niet gemakkelijk.

 

De bepalingen in de APV laten toe dat de brandweer, op vraag van de burgemeester (zie art. 5 van voormelde wet), een nazicht brandveiligheid kan doen op basis van objectieve bepalingen. Die bepalingen moeten proberen een beeld te maken van de (on)veiligheid van een burger wanneer die een openbare plaats betreedt. 14 verschillende soorten bepalingen voor de 14 Fluvia-gemeenten is moeilijk en gaat in tegen de vraag van de inspectie om te werken aan 'gelijkvormige regels in de ganse zone'.

 

Tijdens de zoneraad werd dan ook aangekondigd dat Fluvia graag eenzelfde technische tekst aanbiedt om te integreren in het APV.


Het bijgevoegde voorstel is dus 1 tekst die bestaat uit een algemeen deel en 2 extra delen met specifieke bepalingen voor nachtverblijf (bv. kamerverhuur, jeugdlokalen) en tijdelijke constructies (bv. tent). 
Het algemeen deel bevat het gros van maatregelen die nu vaak verspreid staan (horeca, dancings, markten, nachtwinkels, open vuur, vrijhouden hydranten...) en houdt rekening met soms specifieke alternatieven of zelfs met een algemene afwijkingsmogelijkheid door de burgemeester.


Fluvia is ervan overtuigd dat er met deze tekst een stap vooruit wordt gezet en dat er zo kan gezorgd worden voor een verantwoord veiligheidsniveau op openbare plaatsen.  

 

Na goedkeuring door de gemeenteraad wordt deze tekst verwerkt in de algemene politieverordening.

Juridische gronden

 

        Algemene basisbevoegdheid: Art. 41, § 2, 2° Decreet Lokaal Bestuur

        Andere: Art. 119 van de Nieuwe Gemeentewet

 

Financiën

 

De beslissing heeft geen financiële gevolgen.

 

BESLUIT

 

Eenparig goedgekeurd

 

Artikel 1

 

De gemeenteraad beslist om de voorgestelde aanpassingen aan de algemene politieverordening in het kader van brandveiligheid in publiek toegankelijke plaatsen goed te keuren.

 

De aanpassingen worden als volgt geformuleerd:

 

        De artikelen 90 tot en met 93 van de algemene politieverordening van de gemeente Deerlijk worden vervangen als volgt:

 

Onderafdeling 1 – Toepassingsgebied

 

Art. 90

 

§1.Toepassingsgebied

Hiernavolgende artikelen zijn van toepassing op de publiek toegankelijke locaties (gebouw, plein, tent…) van het grondgebied van de gemeente Deerlijk.

 

Het algemeen deel is steeds van toepassing.  Bijkomend zijn er bepalingen van toepassing op respectievelijk nachtbezetting of tijdelijke constructies.

 

§2.Terminologie

Voor nadere toelichting van de terminologie die gebruikt wordt in onderhavige artikels wordt verwezen naar de basisnormen voor preventie, brand en ontploffing (Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen).

Een gebouw is een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden.

Een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50 % volledig open buitenwanden.

§3. Andere wetgevingen of regels

Naast onderhavig lokaal reglement zijn potentieel nog andere algemene of specifieke reglementeringen of regels van kracht, zoals Codex Welzijn, ARAB, AREI, Vlarem…
Voor nieuwe gebouwen gelden naast de hiernavolgende bepalingen tevens de federale basisnormen (Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen), verder genoemd ‘Basisnormen';  Deze kunnen afwijkend/strenger zijn dan de hieronder vermelde bepalingen.

 

§4. Afwijkingen

 

Afwijkingen op dit reglement dienen gefundeerd door middel van een risicoanalyse met bijhorende/uitgewerkte veiligheidsmaatregelen, afgeleverd door een bevoegde instantie en gevalideerd door de burgemeester.

 

 

Onderafdeling 2 – Algemeen geldende voorschriften

 

Art. 91

 

 

1° Toegankelijkheid

De publiek toegankelijke locatie moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel volgens volgende leidraad (afwijkingen enkel mogelijk mits overleg met de brandweer of mits aangetoond met een positieve proef):
- doorgang 4 m breed en 4 m hoog
- draaicirkels: binnenstraal van 11 m en een buitenstraal van 15 m
- een draagvermogen dat de toegang en werking van brandweervoertuigen waarborgt
- minstens 1 gevel bereikbaar, met uitzondering voor gelijkvloerse locaties waarbij de brandweervoertuigen zich moeten kunnen opstellen tot op min 60 m.

De toegangswegen en opstelplaatsen moeten vrijgehouden worden voor de hulpdiensten

De aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten steeds vrij en bereikbaar zijn.

 

2° Inplanting

 

De publiek toegankelijke locatie moet van de aanpalende gebouwen en locaties van derden ofwel minstens 4 m verwijderd zijn ofwel gescheiden zijn door wanden van metselwerk of beton of brandveilige bouwelementen EI60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI130.  Derden hebben hun eigen evacuatiemogelijkheden (op dezelfde manier brandveilig gescheiden).
Daar waar brandveilige scheidingen vereist zijn mogen de doorvoeringen de brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.


Voor de door de overheid toegestane tijdelijke uitbatingen kan mits akkoord van de eigenaar aanvaard worden
ofwel leegstand van de aangrenzende ruimtes;
ofwel een totale bewaking, menselijk en/of technisch, in alle aangrenzende ruimtes én deze die ermee in verbinding staan.

 

3° Constructie

 

De stabiliteit van het gebouw met 1 bouwlaag (gelijkvloers) wordt verzekerd door een constructie R30 of vervaardigd uit metselwerk of beton. Voor gebouwen met meerdere bouwlagen is dit minstens R60 of constructie uit metselwerk of beton.
Wanneer dit niet aantoonbaar is kan een branddetectie-installatie aanvaard worden van het type totale bewaking met doormelding 24/7.
In geval van een open gebouw vervallen de bouwkundige structurele eisen bij brand. 
 

4° Evacuatie

 

Uitgangen zijn minimum 80 cm breed (uitgezonderd 70 cm voor gebouwen van voor 1972). De vrije hoogte moet een vlotte evacuatie garanderen.  Dit principe geldt voor deuren, gangen en trappen.

De totale breedte van de uitgangen wordt bepaald aan minstens 1 cm per persoon.
Het totaal aantal cm breedte vormt de theoretische evacuatiecapaciteit;  voor gebouwen onderworpen aan de Basisnormen gelden alleen de veelvouden van 60 cm.

Uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zin t.o.v. elkaar en gelijkmatig verdeeld.
Als (nood-)uitgang kunnen alleen deuren aanvaard worden;  poorten tellen enkel wanneer zij in open stand vergrendeld staan (min. 2 m vrije hoogte) of ingevuld zijn met deuren.

De uitgangen kunnen onmiddellijk en gemakkelijk geopend worden bij brand of paniek en leiden rechtstreeks naar buiten of naar een veilige plaats;  de maximale loopafstand tot de (nood-)uitgangen bedraagt 45 m.

 

Vanaf een bezetting hoger dan 50 personen draaien alle (nood-)uitgangen open in vluchtzin of moeten in geopende stand worden geblokkeerd bij bezetting; uitzondering wordt gemaakt voor één enkelvoudige inkomdeur indien deze op een openbaar terrein uitkomt.
Voor en achter de deuren die naar buiten leiden mag niets geplaatst worden die de evacuatie kan hinderen.

 

Buiten dient men zich te kunnen verwijderen naar een veilige plaats (in akkoord met de brandweer).

5° bijzondere lokalen en installaties

 

5.1. Commerciële en collectieve keukenactiviteiten

De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend met een minimale brandweerstand EI130.

Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de aangrenzende verbruiksruimte, dan dient elk vast gemonteerd frituurtoestel voorzien zijn van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt. In voorkomend geval dient het geheel van keuken met verbruikszaal brandveilig gecompartimenteerd worden van de rest, dit cfr. voorgaand voorschrift.

 

In publiek toegankelijke ruimtes mogen voedselbereidingen met losse huishoudelijke toestellen (niet vast gemonteerd) enkel elektrisch;  los opgestelde elektrische friteuses kunnen enkel in een ander lokaal, een andere tent of buiten;  losse toestellen op gas kunnen enkel buiten of in een andere tent op minstens 4 m van de publiek toegankelijke ruimte.

 

Het deksel van elke friteuse dient onmiddellijk beschikbaar te zijn én een blusdeken dient in de nabije omgeving opgehangen te zijn.

 

5.2. Gasinstallatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

 

5.3. Elektrische installatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

 

5.4. Verwarming

Binnen kunnen enkel vaste toestellen toegelaten worden.
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Elk verwarmingstoestel moet veilig opgesteld zijn.
 

Verwarmingstoestellen met verbranding moeten aangesloten zijn op een schoorsteen.

 

6° Veiligheidsuitrusting


6.1 Pictogrammen in het kader van evacuatie

De plaats en de richting voor alle uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid worden met reglementaire pictogrammen, van hetzelfde type binnen eenzelfde gebouw.

 

6.2. Veiligheidsverlichting

De inrichting moet uitgerust worden met een veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige evacuatie te verzekeren. Deze verlichting moet onmiddellijk in werking treden bij een stroomonderbreking en een autonomie van één uur hebben.

 

6.3.Melding, waarschuwing en alarm

De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een meldingstoestel.

        Waarschuwing en alarm is verplicht:
bij een gebruikte publiek toegankelijke ruimte van meer dan 100 m²

        bij meerdere voor publiek toegankelijke, van elkaar gescheiden lokalen of ruimten

 

6.4.Branddetectie
Indien branddetectie vereist, dan wordt bedoeld een passende automatische installatie van het type totale bewaking, ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is, dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

 

6.5.Blusmiddelen

Er moet minstens een aangepast blustoestel opgehangen worden met een minimum inhoud van 1 bluseenheid per 150 m² vloeroppervlakte en per bouwlaag. Dit toestel moet goed bereikbaar zijn en voorzien worden van een reglementair pictogram.
Een blusdeken dient in de nabije omgeving van de kookinfrastructuur opgehangen te zijn.

 

7° brandveiligheid

7.1 bouwmaterialen, bekledingen en versieringen
Alle aangebrachte bouwmaterialen, bekledingen en versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand-)veiligheid met zich meebrengen.  

7.2 open vuur
Elke vorm van open vlam is in gesloten publieke ruimtes verboden:
- sfeervuren en vuuranimatie
- pyrotechnische en speciale effecten
(tenzij door de eigenaar/uitbater/organisator de nodige maatregelen zijn genomen horende bij een risicoanalyse).


8° uitbatingsvoorschriften


8.1.bezetting

De bezetting dient door de uitbater bepaald te worden rekening houdend met;

  1. Aantal (nood)uitgangen:

        min. 1: tot max. 50 personen

        min. 2: tot max. 500 personen

        min. 3: tot max. 1000 personen

        min. (2+N): tot max. N-duizend personen (N = geheel cijfer > 0)

  1. Uitgangsbreedte:

 De totale breedte van de uitgangen bedraagt minstens 1 cm per persoon.
 Voor gebouwen sedert KLB 7/7/1994 gelden enkel gehele veelvouden van 60 cm.

   De breedte van trappen:

    Trappen dalend   1,25 cm/persoon

   Trappen stijgend  2,00 cm/persoon
Enkel rechte trappen worden aanvaard als evacuatietrap voor het publiek.
De bezetting op basis van de uitgangsbreedte bepaalt de theoretische capaciteit.

  1. oppervlakte:

        gebouwen die NIET voldoen aan de Basisnormen: 1 pers/m² NETTO oppervlakte

        gebouwen die voldoen aan de Basisnormen: 2 pers/m² NETTO oppervlakte

        tenten NIET gekeurd door een keuringsorganisme: 1 pers/m² NETTO oppervlakte

        tenten gekeurd door een keuringsorganisme: 2 pers/m² NETTO oppervlakte

        buitenruimte: 2 pers/m² NETTO oppervlakte

 

De bezetting op basis van de NETTO oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen, zoals tenten, podium, vestiaire… - oppervlaktes met vast gemonteerde zitplaatsen vormen een afzonderlijk gedefinieerde capaciteit) én effectief VRIJE en BRUIKBARE uitgangen (cfr. 1.4) dient vergeleken te worden met voormelde theoretische capaciteit.  De kleinste waarde geldt en wordt de veiligheidscapaciteit genoemd.

 

De veiligheidscapaciteit moet door de uitbater steeds kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde instanties.
De uitbater moet bewaken dat de veiligheidscapaciteit niet overschreden wordt. 

 

8.2 Veiligheidsinstructies en brandweerinformatie

        Alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand (of een ander incident) en over het gebruik van brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings-en alarminstallatie,…

        De aanwezigen moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie,...

        Deze instructies moeten op gepaste wijze kenbaar gemaakt worden.

        Op vraag dienen de instructies aangevuld te worden met een grondplan/inlichtingenfiche die de technische risico's, veiligheidsuitrusting en evacuatiemogelijkheden verduidelijkt.

 

8.3.Periodieke controles

 

Een veiligheidsdossier moet voorgelegd kunnen worden aan bevoegde personen. Dit omvat onder meer de periodieke keuringen, verslagen en attesten zoals opgenomen in tabel 1.

 

8.4. Algemeen


Buiten hetgeen voorzien is door onderhavige reglementering, moet de uitbater, op het vlak van de veiligheid, alle nodige maatregelen nemen om de personen, aanwezig in de inrichting, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.

 

 

Onderafdeling 3. Bijkomende maatregelen bij nachtbezetting (kamerwonen)

 

Art. 92

 

1° indeling en gebruik

Locaties met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden en gebouwen met (slaap-)kamerverhuur – verder genoemd ‘kamerwonen/kamerwoning'’ worden ingedeeld in drie categorieën:
Categorie 1: de lage gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag < 10 m).
Categorie 2: de middelhoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag vanaf 10 m tot 25 m).
Categorie 3: de hoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag 25 m of meer).

 

Eventuele private delen dienen mee opgenomen bij de automatische branddetectie- installatie, tenzij dit privaat deel brandveilig gescheiden is van het kamerwonen door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren die zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn, met een minimale brandweerstand EI130.

 

2° Inplanting

Locaties voor nachtbezetting (en de bijhorende gemeenschappelijke lokalen) mogen slechts grenzen aan andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen, voor zover ze ervan gescheiden zijn door wanden met EI 60 of bestaande uit metselwerk/beton. De deuren in deze wanden moeten een brandweerstand EI1 30 hebben en (bij brand) zelfsluitend zijn.

Het gedeelte van het gebouw met kamers moet over een toegang beschikken die afgescheiden is van andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen door wanden en deuren met voornoemde eigenschappen.

 

3° Constructie en compartimentering

 

3.1 Constructieve elementen

§1 De constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, moeten ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende vereisten:
- voor de categorie 1: R 30;
- voor de categorieën 2 en 3 : R 60;
ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton.

§2 Indien aan de voorschriften van de vorige paragraaf niet voldaan wordt moet het ganse gebouw uitgerust worden met een algemene branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

3.2 Compartimentering algemeen

Iedere bouwlaag, die geen normaal evacuatieniveau is, vormt één of meer compartimenten.


De oppervlakte van een compartiment moet kleiner zijn dan 1250 m².
Een compartiment kan ook gevormd worden door twee opeenvolgende bouwlagen met binnenverbindingstrappen – duplex- als de gecumuleerde oppervlakte van die twee bouwlagen niet groter is dan 1250 m2.


De lengte van een compartiment wordt gedefinieerd als de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn. Deze lengte mag niet meer dan 75 m bedragen.

De wanden tussen de compartimenten moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorie 1: EI 30;
- voor de andere categorieën: EI 60.
Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt, moet de inrichting uitgerust worden met een branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).
De verbinding tussen twee compartimenten wordt slechts toegestaan bij gebruik van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met brandweerstand EI1 30.
 

3.3 Kamerwanden

De verticale wanden zijn in metselwerk of beton of hebben brandweerstand EI60.

 
De toegang(binnen)deuren tot de kamers moeten brandweerstand EI1 30hebben.

 

4° Evacuatie

 

4.1 Algemeen

De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld worden over het gebouw en een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen toelaten.
Elk compartiment, de kelderverdieping uitgezonderd en voor zover er geen kamers in ingericht worden, moet minstens twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden hebben in geval van brand.
De eerste vluchtmogelijkheid bestaat uit de gebruikelijke toegang (deur, trap).
Aanvaardbare oplossingen voor de tweede vluchtmogelijkheid zijn:
een tweede binnentrap;
- een buitentrap;
- een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op het gelijkvloers;
- een opendraaiend venster of openschuivend venster per kamer, voor kamers op de 1e bouwlaag boven het gelijkvloers;
- een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, rechtstreeks of onrechtstreeks (via een begaanbare passerelle, afdak of platform) aansluitend op een ladder (voor kamers met een kamervloer lager dan 10 m ten opzichte van het maaiveld) of trap (voor kamers met een kamervloer hoger dan 10 m ten opzichte van het maaiveld), dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren;
- een opendraaiend of openschuivend venster, per kamer, dat toegankelijk is voor de ladderwagen van de brandweer, voor de inrichtingen van categorieën 1 en 2 (dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren).

Van de trap en de ladder mag het laatste deel geleed worden of mag vanaf het laatste deel gesprongen worden mits een bordes van minimum ca. 0,8 m x 0,6 m aanwezig is op max. 3 m ten opzichte van het maaiveld.

De te gebruiken ramen dienen minstens een nuttige doorgang te hebben van ca. 0,8 x 0,6 m.
De af te leggen weg, vanaf iedere plaats in het gebouw, mag niet groter zijn dan 30 m tot de eerste vluchtmogelijkheid en 60 m tot de tweede vluchtmogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen mag niet meer bedragen dan 15 m.

De toegang tot elke elke uitgang, moet veilig en vlot kunnen gebeuren.  De aansluiting aan elke trap of ladder moet veilig zijn:
a) voor nieuwe kamerwoningen vanaf 1 augustus 2025 geldt:
- de toegang tot een trap of ladder gebeurt via een bordes van min. ca. 0,8 x 0,6 m, voorzien van een leuning;
- bij gebruik van ladders mogen maximaal 3 bouwlagen verbonden worden zonder gebruik van een rust-/tussenbordes;
- het evacuatietraject dient verlicht met veiligheidsverlichting én functionele verlichting.
b) voor bestaande kamerwoningen gelden voormelde bepalingen uiterlijk vanaf 1 augustus 2035.

4.2 Evacuatieruimten

§1. algemeen

De kamers en andere lokalen waar huurders vertoeven, moeten naar buiten uitgeven ofwel rechtstreeks ofwel via een evacuatieweg.
Buiten moet men zich kunnen verwijderen weg van het gebouw.

§2. Wanden van de evacuatiewegen
De binnenwanden van evacuatiewegen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel een brandweerstand EI 60 (EI30 bij enkel gelijkvloerse bouwlaag) hebben. De toegangsdeuren van de andere lokalen dan kamers (uitgezonderd sanitair) tot de evacuatiewegen moeten zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met brandweerstand EI1 30.

§3. Binnentrappenhuizen
Elke binnentrap die verschillende compartimenten verbindt, moet ommuurd worden.
Voor de inrichting van de categorie 1 mogen de muren en toegangsdeuren van de kamers de ommuring vormen.
De binnenwanden van de trappenhuizen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorieën 1: EI 30;
- voor de categorie 2 en 3: EI 60.

De trappenhuizen geven toegang tot een evacuatieniveau. De trappenhuizen die toegang geven tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die dienen voor verdiepingen boven een evacuatieniveau.

Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere mag liggen, mits de wanden die ze scheiden voldoen aan de voorwaarden vereist voor de wanden van de trappenhuizen.

De toegang tot de trappenhuizen geschiedt voor de categorie 2 via een branddeur EI1 30 zelfsluitende of bij brand zelfsluitend. Voor categorie 3 dienen twee dergelijke deuren voorzien in een sas met wanden EI 60 en een oppervlakte van minimum 2 m2.

§4. Buitentrappen als evacuatiewegen
Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1 gelden voor de buitentrappen:
- maximum helling 45°;
- minimum nuttige breedte 0,60 m;
- aantrede minimum 0,10 m;
- optrede maximum 0,20 m;
- treden moeten antislip uitgevoerd worden;
- moeten vervaardigd worden uit onbrandbare materialen;
- voorzien worden van leuningen langs beide zijden van trap;

§5. Buitenladders
De buitenladders moeten stevig bevestigd zijn. Zij mogen vast of uitklapbaar zijn.
Ze moeten uitgeven op een plaats waar de gebruikers zich in veiligheid kunnen stellen.
De tussenafstand van de treden, as op as gemeten, moet 250 à 300 mm bedragen. De breedte moet minstens 0,4 m zijn.
De bovenste trede moet minimum 1 m boven het hoogste toegangsniveau van de ladder bevinden.
De tussenafstand tussen de muren en de ladder bedraagt minstens 0, 2 m.
Een valbeveiliging dient steeds voorzien, indien dit niet kan gerealiseerd worden door de afstand tussen muur en ladder dient een specifieke kooibeveiliging aangebracht.

 

5° Bijzondere lokalen

 

5.1 Parkeerruimten

De parkeerruimten moeten afgescheiden worden van de andere lokalen van het gebouw door wanden met EI 60 of bestaande uit metselwerk/beton en zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI1 30.

 

6° Veiligheidsuitrusting

 

6.1 Waarschuwing, alarm, detectie

§1. Waarschuwing en alarm
De waarschuwing- en alarmseinen of –berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar noch met andere seinen verward kunnen worden.

§2. Automatische branddetectie
De uitbating is uitgerust met een passende automatische branddetectie-installatie van het type totale bewaking. Die automatische branddetectie-installatie is ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).


7° Eisen op gebied van reactie bij brand

 

De eisen die opgenomen zijn in volgende tabel dienen toegepast te worden voor nieuwe bekledingen of wanneer de bestaande bekledingen worden vervangen.

 

 

vloerbekledingen

vlottende en vaste bekledingen van
verticale wanden

bekledingen van plafonds en
valse plafonds

technische lokalen
collectieve keukens
liftmachinekamers
en liftschachten

AO
A2FL-s2

AO
A2-s3, d0

AO

A2-s3, d0

evacuatiewegen
binnentrappenhuizen
liftkooien
huiskeukens

A2
CFL-s1

A1
C-s1, d2

A1
C-s1, d0

andere gemeenschappelijke ruimtes,
uitgezonderd sanitaire ruimtes

A3
CFL-s2

A2
C-s2, d2

A1
C-s2, d0

 

8° Uitbatingsvoorschriften

 

De permanente maatregelen die in het kader van 8.4 door de uitbater genomen worden, moeten vermeld worden in een huishoudelijk reglement.
De huurders moeten, bij inschrijving en het personeel, bij indienstneming, alsook periodiek en ten minste éénmaal per jaar ingelicht worden over het bestaan en gebruik van de verschillende vluchtwegen, melding -, waarschuwing- en alarminstallatie, blusinrichtingen… Deze moeten te allen tijde vrij bereikbaar en gebruiksklaar gehouden worden.
De goede werking van zelfsluitende en bij brand zelfsluitende deuren mag niet verhinderd worden.
De opmerkingen die voorkomen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten onverwijld gevolgd worden door de nodige aanpassingen en verbeteringen.
 

9° Onderhoud en controle

 

De technische uitrusting en de veiligheidsuitrusting van de inrichting moet in goede staat gehouden worden.
De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting door bevoegde personen periodiek onderhouden en controleren overeenkomstig de bijgevoegde tabel 1.

Deze data dienen eveneens bijgehouden te worden in een register.
Bovendien dient elke uitbreiding en wijziging van de technische en veiligheidsuitrusting te gebeuren volgens de regels van de kunst en van goed vakmanschap. Dit dient bevestigd door een nieuw verslag/attest.


10° Uitzonderingen

10.1 beperkte kamerverhuur in private huisvesting

Voor een kamerwoning waar maximaal 3 éénpersoonskamers (of accommodatie voor max. 3 personen) verhuurd wordt en waarbij de verhuurder zelf in de kamerwoning woont, geldt enkel de Vlaamse verplichting inzake autonome rookdetectoren.

10.2 beperkt nachtverblijf in jeugdlokalen, enkel op gelijkvloers of eerste bovengrondse verdieping van een gebouw

Voor jeugdlokalen, waar tijdelijk overnacht wordt (max. 60 dagen per jaar) door georganiseerde jeugdgroepen onder begeleiding, gelden naast de reguliere voorwaarden voor het gebouw:


1. Voor elke ruimte waarin geslapen wordt dienen 2 onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar te zijn
(de ene blijft bruikbaar als de andere onbruikbaar wordt).
a. De eerste evacuatiemogelijkheid is de normale uitgang.
b. Als tweede evacuatiemogelijkheid worden de volgende oplossingen aanvaard:
1) een tweede binnentrap of een buitentrap;
2) een al of niet uitklapbare buitenladder;
3) een opengaand raam dat een vlotte evacuatie toelaat (nuttige doorgang min. ca. 0,6 x 0,8 m) voor kamers op het gelijkvloers;
4) een buitendeur.


2. De bezetting van elke slaapruimte wordt bepaald op basis van 2 m² per persoon, met een maximum van 50 personen.

3. Elke ruimte waar geslapen wordt mag geen brandgevaarlijke activiteiten bevatten (bv. koken, open haard, …).
4. Branddetectie dient voorzien in alle gebruikte lokalen en van in elke slaapruimte tot aan beide vluchtmogelijkheden naar buiten.

 

 

Onderafdeling 4. Bijkomende maatregelen bij tijdelijke constructies

 

Art. 93.

 

1° Indeling en gebruik

 

Volgende tijdelijke constructies vallen onder dit deel met bijkomende maatregelen:
-podia
-tribunes
-tenten
-kramen


Indien één of meerdere van voormelde constructies deel uitmaken van een groter gebeuren, dan dient dit in zijn geheel beoordeeld in een afzonderlijk veiligheidsdocument, waarbij bijkomende regels kunnen van toepassing zijn.

 

2° Inplanting

 

Voor tijdelijke constructies (tenten, kramen,…) gelden volgende afstandsregels;

- De onderlinge afstand tussen kramen moet min. 1 m zijn.

- Afstand tot gevels van derden met brandweerstand EI60 of uit vol metselwerk/beton: minimum 1 m.

- Afstand tot gevels van derden zonder EI60 of uit niet vol metselwerk/beton: min. 4 m  voor kraampjes met brandrisico.


De tijdelijke constructies mogen de (nood-)uitgangen en evacuatiewegen van derden niet belemmeren.
Bewoonde panden moeten bij tijdelijke constructies toegankelijk blijven voor de hulpdiensten.

 

3° Constructie en compartimentering

 

De stabiliteit dient steeds gewaarborgd, ook bij extra belasting door weersinvloeden (wind, sneeuw,…).
De nodige maatregelen dienen hiertoe genomen en desgevallend bijgestuurd.
Dit dient aangetoond:
-  voor een capaciteit tot 1000 pers. of een gecumuleerde gebruikte opp. vanaf 100 m²: door de constructeur of plaatser;
- voor een capaciteit vanaf 1000 pers. of een gecumuleerde gebruikte opp. vanaf 500 m² of bij meerdere bouwlagen:  door een keuringsorganisme.
Het verslag dient gunstig te zijn voor minstens 3 aspecten:
1. de plaatsing/opstelling (referentie is het bouwboek van de fabrikant horend bij een tent/tijdelijke constructie);
2. de lasten (eigen gewicht, gebruikslasten, wind- en sneeuwbelasting);
3. brandreactie van de brandbare materialen  (vervaardigd of bekleed met materialen brandklasse min. A2 (Belgisch), M2 (Frans) of C (Europees)).

 

4° Evacuatie

De nodige evacuatieruimte rond elke tijdelijke opstelling moet steeds gewaarborgd blijven.

 

5° Bijzondere ruimtes en installaties

 

Ter bescherming tegen de risico’s verbonden aan installaties of technieken dienen de nodige maatregelen genomen.  Dit moet blijken uit de risicoanalyse, regels van goede praktijk, instructies en positieve/geldige keuringsverslagen of rapporten.
Een minimumafstand van 4 m dient steeds behouden tussen de publiektoegankelijke ruimtes en technische voorzieningen (of eraan gekoppelde activiteiten) zoals stroomvoorziening, verwarming, verlichting, koken, gas.

 

6° Veiligheidsuitrusting

 

Voor tenten en afgesloten terreinen kan als alarmsysteem gelden:
- tot 500 personen: de klankinstallatie;
- tot 1000 personen: de klankinstallatie met als back-up megafoon(s);
- boven 1000 personen of bij meerdere bouwlagen: de klankinstallatie met autonome stroombron.

 

Tabel 1: periodieke controles

 

voorwerp

gebouw
kamers

tenten
terreinen

 

inhoud

Perio.

Uitvoer.

Perio.
(max. j)

Uitvoer.

Hoogspanning

Conf.

J

EDTC

-

-

Laagspanning
(gebouw/stroomgroep)

Conf.

5j

EDTC

Werk.

EDTC

Veiligheidsverlichting
(lichtsterkte)

Conf.

Indienstn.
Wijziging

EDTC

-

-

Veiligheidsverlichting

Werk.
aut.

J

BP

Werk.

BP

Verwarming (gas)

Werk.

2j

BI

Werk.

BI

Verwarming (mazout, vast)

Werk.

j

BI

Werk.

BI

Schoorsteen (mazout, vast)

Werk.

j

BI

-

-

Gasdichtheid

Conf.

4j

BI

Werk.

BI

Waarschuwing & alarm

Werk.

j

BI

Werk.

BP

Branddetectie
(incl. sturingen)

Conf.

Indienstn.
wijziging.

EDTC

-

-

Branddetectie
(incl. sturingen)

Werk.

j

BI

-

-

Blustoestellen

Werk.

j

BI

j

-

Checklist goede staat en werking:
- deursluiters
- blusmiddelen
- veiligheidsverlichting
- rookkoepel
- dampkappen

Werk.

continu

BP

-

-


EDTC = erkende dienst voor technische controles (‘erkend organisme’)
BI = bevoegd installateur
BP = bevoegd persoon (aangeduid door de uitbater/eigenaar)

conf. = conformiteit met de geldende voorschriften/normen
werk. = goede werking bij gebruik
aut. = autonomie
indienstn. = indienstname

 

Begrippenkader -  brandveiligheid Publiek Toegankelijke Plaatsen

 

Gebouw

= een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden
 

Open gebouw of tent

= een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50% volledig open buitenwanden


Theoretische capaciteit

= de maximale capaciteit die op een bepaalde plaats infrastructureel aanwezig kan zijn, rekening houdend met de regels uit art. 210 en art. 222 inzake uitgangen (aantal, plaats, breedte én karakteristieken) en inzake oppervlakte (bruto, t.t.z. zonder aanwezigheid van andere dan de normale vaste objecten)


Veiligheidscapaciteit

= de kleinste waarde van capaciteit op een bepaalde plaats en naar aanleiding van algemeen of specifiek gebruik, bepaald door a en b:

a. de netto bruikbare oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen zoals tenten, podia, vestiaire,etc. – losse tafels en stoelen dienen hierbij niet afgetrokken)

b. de totale evacuatiebreedte van de vrije en conforme uitgangen.


Kamerwoning

= locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden OF gebouwen met (slaap-)kamerverhuur


Nieuwe kamerwoning

= elke kamerwoning die een omgevingsvergunning aanvraagt vanaf de datum van inwerkingtreding


Parkeerruimte

= plaats waar volgende voertuigen gestald kunnen/mogen worden:

- gemotoriseerd voortbewegingstoestel;

- gemotoriseerd rijwiel;

- bromfiets;

- motorvoertuig

 

 

        De artikelen 94 en 95 van de algemene politieverordening van de gemeente Deerlijk worden opgeheven.

        In het bijzonder deel van de algemene politieverordening van de gemeente Deerlijk wordt het hoofdstuk 8 'brandveiligheid' van titel 3, bestaande uit de artikelen 233 tot en met 292, opgeheven.

        onderhavige aangepaste APV treedt in werking op 1 augustus 2025.

 

 

 

Disclaimer

Register der bekendmakingen

Deze webpagina vormt het openbare register van gemeentelijke reglementen en verordeningen, in overeenstemming met het besluit van de Vlaamse regering van 28 april 2023 betreffende de bekendmakingen en raadpleegbaarheid van besluiten en documenten van het lokale bestuur met betrekking tot de manier waarop ze moeten worden bijgehouden.

Wanneer een publicatie wordt uitgevoerd, zal er een expliciete "bundel" van het document worden opgeslagen. Op dat moment is het document inhoudelijk niet meer aanpasbaar door de gebruiker.

Deze "bundel" bestaat uit:

Al deze gegevens staan in een aparte publicatie omgeving die beveiligd en toegankelijk is voor een beperkt aantal personen.